BMI is al tijden dé universele index voor de verhouding tussen je lengte en gewicht. Deze luidt als volgt: gewicht in kg/lengte2.  De resultaten zijn gecategoriseerd in 4 groepen:

  • 18,5 of lager: ondergewicht
  • 18,5 tot 25: normaal gewicht
  • 25 tot 30: overgewicht
  • 30 en hoger: obesitas

Maar als alleen lengte en gewicht worden meegenomen, mist er dan niet veel informatie? Is BMI als standaardmaat dan wel echt zo betrouwbaar?

Spieren zwaarder dan vet

Spieren hebben een hogere massadichtheid dan vet, waardoor het minder ruimte inneemt. Je kunt dus slanker zijn en tegelijkertijd toch een hoger gewicht hebben dan een ander. Ook al zegt jou BMI dat jij overgewicht hebt, het kan zomaar zijn dat jij fysiek fitter bent dan iemand die een normaal BMI heeft, maar meer vet rond de buik. Het zegt dus niks over lichaamssamenstelling en vetverdeling!

Ook verschilt de uitkomst tussen verschillende groepen in de samenleving. Bij ouderen bijvoorbeeld zal de BMI een overschatting geven (oftewel: een hogere waarde dan normaal) omdat ouderen krimpen. Hun lengte neemt af waarmee hun score automatisch stijgt.

Jongeren zijn in de puberteit in de groei, waardoor hun berekening ook niet accuraat is.

Sporters hebben volgens de berekening vaak overgewicht omdat zij meer spieren hebben. Daarom is de BMI maat voor sporters ook niet nauwkeurig.

iStock

Niet helemaal nutteloos

BMI wordt nog steeds veel gebruikt, vooral omdat het een makkelijke formule is. Maar het is zeker niet helemaal nutteloos. Het geeft een indicatie om te beoordelen in hoeverre het nuttig is extra data te verzamelen.

BMI berekent dus niet je vetpercentage!

Het is een alleen een berekening of je kans loopt op gezondheidsrisico’s. Je kunt er dus niets mee concluderen, maar het geeft wel reden om extra onderzoek te doen! Wanneer iemand een score hoger dan 30 heeft wordt namelijk vaak het advies gegeven om af te vallen omdat er gezondheidsrisico’s zijn als hart- en vaatziekten en hoge cholesterolwaarden.